“Maar wanneer gaat het dan écht niet meer? Hoe weet je dat je de grens bereikt hebt?” hoor je haar zeggen aan de andere kant van de lijn. En je lacht.
Niet omdat het leuk is, wel omdat het is alsof je jezelf hoort praten. En omdat je weet dat deze vraag stellen, hem beantwoorden is. Zeker voor het type mens dat jullie zijn; te goed voor de wereld, te slecht voor jezelf.
“Als ik die ene groep nou niet meer zou hebben, dan gaat het misschien nog wel” hoor je haar zeggen. En je lacht, om al die keren dat jij jezelf net zo voor de gek hield met pleisters op gapende wonden plakken, hopende op genezing. Of toch in ieder geval verlichting van je klachten.
“Maar zolang ik nog mijn bed uit kom en een soort van functioneer, dan ben ik toch niet echt ziek? Of wel?”
Stiekem weten jullie beide het antwoord op die vraag, maar is jullie talent om de realiteit in het voordeel van de ander om te buigen zo goed ontwikkeld dat de vraag eindeloos onbeantwoord blijft. Liever zelf kapotgaan, dan een ander met problemen of extra werk opzadelen tenslotte. Net zolang tot het niet meer gaat. Wat ‘het’ ook mogen zijn.
“Gister kreeg ik een negatieve testuitslag voor COVID, ik hoopte eigenlijk dat ie positief zou zijn…” hoor je haar zeggen.
En dat snap je, want zelf wenste je ook al meer dan eens een diagnose kanker of net-niet fataal ongeluk om aan al je verantwoordelijkheden en ellende in je hoofd te kunnen ontsnappen. Ook wel eens een fatale, trouwens.
Op de dagen dat al het licht uit je ogen was verdwenen en minuten als uren even nutteloos aan je voorbij bleven gaan
“Dan zou het tenminste duidelijk zijn ‘dat het niet meer ging’ en zou niemand daar ook maar een seconde aan twijfelen” hoor je jezelf zeggen, met iets wat je misschien het best als verdriet zou kunnen omschrijven in je stem.
Een dodelijke ziekte verwensen boven psychisch leed dat alleen door jou op ernst en waarde is te schatten – en steevast wordt onderschat – is tenslotte nogal een treurige aangelegenheid. Zeker als gebrek aan eigenwaarde, en eigen waarde, misschien nog wel je grootste en meest urgente probleem is.
En altijd is geweest.
“Maar wat het ook nog is…” verzucht ze, “Stel ik meld me ziek, wat moet ik dan hemelsnaam thuis met mezelf beginnen?“
En weer moet je lachen. Niet omdat het grappig is, wel omdat er niets boven gedeelde smart en oprechte erkenning gaat. Omdat jij al maanden met jezelf tegen alle muren opvliegt, gek door het voortdurende gebrek aan écht contact en je eigen chronische gevoel van volkomen nut- en waardeloosheid.
Dat, plus het gevoelsmatige verlies van je eigen bestaansrecht toen begin dit jaar al je plannen in duigen vielen, ‘successen’ uitbleven en je al jouw productiviteit verloor.
Want wie in hemelsnaam ben je nog, als je niet meer doet wat je deed, en je altijd geweest bent juist ómdat je doet?
Ago ergo sum, uiteindelijk.
“Dus, wat moet ik nu doen?” besluit ze, en je lacht.
“Doen wat we altijd al hebben geweten.“
Alsof ik jullie die vraag stelde vannacht… en jullie mij 🥰😍