“Zuster?” hoorde je zachtjes roepen. “Zuster?”
Het was bijna half elf. Net toen je dacht dat iedereen eindelijk rustig lag te slapen en je een eerste zin in een dossier wilde typen, klonk er vanuit de linkervleugel plots geroep. Het bleek de zoveelste verrassing van de avond, die in haar geheel al niet volgens plan of verwachting verliep.
“Zuster, ik moet u nog wat vertellen” riep ze
Ze lag op haar zij naar de deur gedraaid, haar hand stevig om het bedhek geklemd. Naast haar lag een vintage pop levenloos tegen de muur. Ver in de tachtig was ze, maar zoals ze daar in het veel te grote bed lag, oogde ze klein. Klein en kwetsbaar.
“Ik dacht dat u al sliep” zei je, terwijl je naast haar neerhurkte en over haar schouder wreef.
“Ja maar ik moet u nog wat vertellen,” antwoordde ze, “zuster, ik heb zulke erge dingen meegemaakt.”
Je verwachtte van alles, maar het gesprek dat volgde niet
“Mijn moeder was een duivelin. Een vreselijke vrouw. Ze is dood maar dat vind ik niet erg. Mijn vader mis ik wel. Mijn vader was lief, maar hij mocht er van haar niet zijn.” begon ze, en jij begreep direct dat je er maar beter bij kon gaan zitten.
Die middag had ze je al over de oorlog verteld. Over het eten dat er nauwelijks was en de voedselbonnen die ze opspaarde voor opa met kanker. Over de vliegtuigen die soms over hun huis heen vlogen, en hoe bang ze dan was. En over Anne Frank. “Anne Frank stierf aan tyfus en uitputting” herhaalde ze wel een keer of vier.
“De buurman heeft mij misbruikt, ik was nog maar zo klein”
Haar stem klonk monotoon en breekbaar tegelijk. Jouw adem stokte toen ze het zei. “Ik was nog maar zo klein, ik begreep het niet. Ik kon toch niet begrijpen wat hij deed?”
Er volgde een stilte die eindeloos voelde, en waaruit zoveel verdriet sprak dat jij je tranen nauwelijks kon bedwingen. Zoekend naar woorden pakte je haar hand vast, en aaide zachtjes over haar hoofd.
“Ik was nog maar zo klein. Mijn moeder wist het maar ze deed niets” zei ze
Acht decennia later hoorde je de onmacht nog in haar stem. De angst, de afschuw, het ongeloof. Ze was nog maar zo klein, hoe kon ze het begrijpen? En waarom had niemand haar beschermd, zelfs haar eigen moeder niet?
“Mijn moeder was een duivelin” herhaalde ze opnieuw.
Je zei haar dat je het ontzettend verdrietig voor haar vond, en dat het je speet dat ze in haar leven zoveel heeft mee moeten maken. “Ja,” antwoordde ze, “ik ben het nooit vergeten, maar ik kan er nu pas over praten.”
“Ik vind het vervelend als ik van onder word aangeraakt, en als iemand streng tegen me doet dan word ik boos”
Je moest denken aan een zin die je eerder had gelezen in haar rapportage: ‘Mevrouw was opstandig bij de verzorging en liet zich moeilijk helpen.’
Het raakte je plots enorm. Mevrouw was helemaal niet opstandig begreep je nu, mevrouw was gewoon getriggerd en getraumatiseerd.
“Zijn er ook mensen geweest die wel lief voor u waren?” vroeg je tenslotte
Het was inmiddels elf uur geweest, en los van het feit dat jij nog moest rapporteren en heel graag huiswaarts wilde gaan, besefte jij je vooral ook dat gaan slapen met een donkere geest nooit een goed idee is. Dat legde je haar uit, dat je graag naar haar verhaal wil luisteren, maar dat het gezien het tijdstip en haar nachtrust nu beter was om nog even aan iets fijns te denken. Dat begreep ze, zei ze, waarna ze begon te vertellen over haar man en hoe ontzettend gek ze op hem was geweest.
“Zuster, ik vond het fijn om met u te praten” besloot ze
Waarna je haar lampje uitdeed en haar met een kus op haar voorhoofd welterusten zei. Met een lange uitademing trok je de deur achter je dicht, en wilde nog maar één ding: naar jouw liefde, naar jouw thuis.