Wanneer ik de woonkamer binnenloop, zie ik haar aan haar tafeltje zitten. Ze kijkt op met grote, angstige ogen. Weer een nieuw gezicht, voor haar wel.
Ik ga naast haar zitten en pak haar handen vast.
“Dag An, hoe is het met u?”
Ze kijkt me strak aan en denkt na, zoekt naar het juiste antwoord op mijn vraag. Wat was dat ook alweer?
Om ons heen verschuift de wereld
De man in de hoek probeert een tafel om te werpen, de vrouw op de bank zingt een liedje in het Latijn, terwijl haar getraumatiseerde buurvrouw maar heen en weer schuift op haar stoel en de man op de bank constant om zijn vrouw roept.
En dan is zij er nog, die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in alle hoeken en gaten naar sigaretten zoekt, haar geheugen compleet vergaan op die ene verslaving na, en met tussenpozen van minuten de woonkamer binnenloopt. “Mag ik een sigaret?” klinkt er dan standaard in diezelfde monotone stem.
Ik kijk weer naar An, er gebeurt voor haar teveel om na te denken en als ik haar vraag om lekker rustig naar haar kamer te gaan, is ze zichtbaar opgelucht en springt bijna uit haar stoel.
In haar kamer gaan we zitten, rust
“Waarom kijkt u nou zo angstig?” vraag ik haar.
“Alles ging fout vanochtend. Ik deed alles fout.” antwoord ze, zichtbaar aangedaan.
“Maar dat geeft toch helemaal niet? We doen allemaal wel eens wat fout.”
“Jawel, het geeft wel. Niemand wil me meer.”
Opnieuw pak ik haar handen. “Lieve An, wij houden allemaal heel veel van u. Dat weet u toch wel?”
“Houdt u dan ook van mij?” vraagt ze voorzichtig
Ik lach, geef haar een kus op haar voorhoofd en zeg: “Ja An, ik hou heel van van u!”
Ze lacht ook en drukt haar voorhoofd tegen het mijne, zo zitten we minutenlang. An vindt het prettig om zo te zitten, het zijn momenten van rust, van alles even los kunnen laten en van intimiteit.
Plots schrikt ze op
Dezelfde grote, bange ogen als zo even. Ze staart voor zich uit.
“An, wat is er? Wat gebeurt er?” vraag ik haar, en wrijf over haar rug.
Ze kijkt me aan, verdrietig. Een tijd is het stil, kijkt ze alleen maar naar me en ik naar haar. Dan zegt ze ernstig: “Ik dacht dat ik dood was, dat ze me begraven hadden.”
“Bent u daar bang voor?” vraag ik.
“Ja, heel bang. Heel bang.” Ze knijpt in mijn handen.
“En waar bent u dan precies bang voor? Weet u dat?”
“Dat ik dan weg ben.” zegt ze tenslotte.
Ik kom dicht bij haar zitten en hou haar vast
“En wat nou als ik u vertel dat u niet bang hoeft te zijn?”
Ze kijkt me wat ongelovig aan. “Echt niet?” vraagt ze.
“Echt niet lieverd.”
Opgelucht drukt ze haar hoofd weer tegen het mijne. Ik hou mijn tranen en adem in. Zo blijven we zitten, een kleine eeuwigheid.