In 4VWO moest elke leerling bij Nederlands een betoog houden over een onderwerp dat hen interesseerde. Voor sommigen was alleen al het selecteren van een onderwerp dat hun interesse had een hele opgave, maar niet voor jou. Net zomin vond je, in tegenstelling tot veruit de meesten, spreken voor een groep een probleem.
Wat jou past echt angst en verdriet aanjaagde, was het steeds maar moeten zwijgen
In de weken voorafgaand aan de betogen leerden je over het poneren van stellingen, hoe deze te onderbouwen met goede argumenten, hoe je tegenargumenten pareert en drogredenen herkent. Dat, en dat een goede ‘ijsbreker’ dan wel ‘binnenkomer’ je hele betoog kon maken of breken.
Op een dinsdagmiddag tijdens een 4e uur was het jouw beurt
In de pauze had je op het toilet je verhaal nog eens geoefend en op de valreep nog een Mars uit een automaat getrokken, ter ondersteuning van je betoog. Eenmaal in lokaal 21 aangekomen, schreef je met een krijtje jouw stelling op het bord, legde vervolgens de Mars voor je op tafel neer en haalde de plastictas met jouw andere ‘attributen’ iets wat zenuwachtig uit je rode Eastpak.
De aandacht van de klas had je inmiddels ruimschoots getrokken, en het feest moest nog beginnen
Uit de plastictas haalde je een stanleymes, een dagboek, een doosje antidepressiva, een zakje wiet, een pakje sigaretten, een hardloopschoen en een flesje Heineken. In willekeurige volgorde legde je die, samen met de Mars, op een rijtje en keek de klas vervolgens in stilte aan. Dat ze jou net zo stil aankeken, had zeer waarschijnlijk te maken met het feit dat je net een aantal ‘verboden voorwerpen’ uit je tas had getoverd, dat zonder zichtbare gêne had gedaan, en dat jíj het had gedaan. Het braafste meisje uit de klas.
“Wat hebben deze voorwerpen met elkaar gemeen?” vroeg je
Conform je verwachting zei niemand iets, en antwoordde vooral de stilte. Van snelle blikken op gezichten probeerde je vervolgens een spoor van af- dan wel goedkeuring te lezen, waarna je een keer diep ademhaalde en verder ging met je verhaal.
Je legde uit dat de voorwerpen die je had meegenomen, met elkaar gemeen hadden dat je ze kon gebruiken om vervelende gevoelens weg te maken. Of ze in ieder geval voor even wat minder pijn te laten doen. Dat je sommige van die voorwerpen als ‘goed’ zou kunnen classificeren, en anderen als ‘slecht’ of schadelijk, maar dat je ze los van dat waardeoordeel vooral als coping mechanismen moest proberen te zien.
Je ‘binnenkomer’ sloot je af met de opmerking dat je dit niet alleen vanuit kennis maar ook vanuit eigen ervaring zei, gezien je gebruik van 50% van de voorwerpen
Welke 50% wist alleen jij, net zo goed als dat je inmiddels ook wist dat niemand er ooit naar zou durven vragen.
De rest van het uur stak je een betoog af over dat er veel meer geïnvesteerd moet worden in de emotionele ontwikkeling van leerlingen, dat er wordt blindgestaard op het IQ en het EQ een onderschoven kindje is met soms verstrekkende gevolgen. Want als je nergens leert hoe je op een gezonde manier met Verdriet, Verraad of Verlating dealt, moet je ook niet vreemd opkijken als de kleine mens in wording zich vroeg of laat met een depressie, eetstoornis, verslaving, automutilatie of zelfs suïcide presenteert.
Er vanuit gaan dat ieder kind wel van ouders/verzorgers leert hoe je emoties kunt reguleren en moeilijke gebeurtenissen verwerkt, is hopeloos kortzichtig
Al was het maar om het simpele feit dat de ouders/verzorgers het misschien zelf wel nooit hebben geleerd.
Dat vond je toen, en dat vind je een dik decennium later nog steeds. Nog altijd kun je boos, maar vooral ook heel verdrietig worden, als je terugdenkt aan jouw jaren middelbare school en al die ontelbare situaties waarin je – soms op heel cruciale momenten – door docenten in de steek gelaten werd. Je niet gezien werd, niet gehoord, en consequent vergeten.
Het is de grote prijs die je betaalt wanneer je sociaal-wenselijk gedrag en het ‘niemand tot last willen zijn’ al vroeg in je leven perfectioneert
Dat, in combinatie met opgroeien in een maatschappij die chronisch onder tijdsdruk staat en waarin we ons vooral op resultaten en productie (moeten) richten. En nog maar zo weinig op de mens. Een gegeven waar alle sectoren vast in meer of mindere maten onder lijden, maar het onderwijs (en de gezondheidszorg) bij uitstek. Het meest misschien nog wel omdat juist daar, op basis- en middelbare scholen, aan de beste en veruit meest efficiënte (mentale) gezondheidspreventie kan worden gedaan.
Het zou dus een wereld van verschil maken als op scholen niet alleen in de sinus en cosinus wordt gedoceerd, maar ook in vakken als Emoties, Praten, Luisteren en Om Hulp Vragen
Niet alleen ‘in tijden van burn-outs en depressies’, zoals docent Kees eens terecht in de Trouw beargumenteerde, maar in alle tijden. Standaard, en structureel. Want daar ligt de potentie voor het leggen van een essentiële basis die een mens in zijn of haar latere leven maakt, of juist breekt.
Dat vond je toen al, en dat vind je nog steeds.